VerpleeghuispsalmenGedichten, ontstaan in de vuurlinie van mijn werk.
Verpleeghuispsalm 7: Sterven in isolatieJij die je menszijn gaat verliezen
bent de enige die er nog menselijk uitziet; wij die gezond zijn, ingepakt, ontmenselijkt in schijngestalte. Hier heerst de angst en de onwerkelijkheid: je wordt omfladderd door bizarre wezens uit de onderwereld. Je schreeuwt, weert af, hijgt zwaar, bent verward door wat je ziet: de nachtmerrie van een doodsstrijd wreed geënsceneerd in real-time wegwerpmaterialen. Dit is Jeroen Bosch twee-punt-nul: de pestmeester postmodern, het vogelmasker vervangen door spatbril en mondkap. het moet het moet het moet het... Maar waar is je troost? Kun je vleugels knippen uit een disposable schort? herken je de vervormde stem van je kleinzoon door de speaker? Die pestvogel die tweemaal daags je hand geschoeid beetpakt en je wang rubberig streelt, snap je dat het je dochter is? Waar is je troost? Waar ben ik? Een leven lang heb je je afgevraagd hoe je sterven zou zijn, als jonge meid luchtig, als moeder bezorgd, als oude vrouw soms berustend, maar nooit zal je – al werd je nog zo oud – zo’n draconische fantasie hebben gehad, dan te sterven in isolatie. Verpleeghuispsalm 6Ontkleed ontremd ontredderd.
Alles wat ik van je zie is ont- Je vrouw kijkt lachend op je neer vanaf de foto in goudmessing lijst. De tijd heeft geen vat op haar, op het standaard nachtkastje dat haar tot sokkel dient. Het standbeeld van een innig leven. maar ze ziet hem niet. Ze ziet me niet, zeg je en je probeert je broek naar beneden te sjorren. Ik kijk neutraal. Onbewegelijk je vrouw. Je bent niet gek. Je bent ont- En dan zie ik je staan - in heel je afgrijselijke ontmensdheid. Een volwassen man voorovergebogen zijn broek op de enkels onbedaarlijk te janken. Aan de muur zijn diploma's. Ontkleed ontremd ontredderd. En nog zo'n zeven jaar te gaan. Verpleeghuispsalm 510:34. Gestoord kijk ik op
van de laptop - alweer klop je op de ruit van de teamkamerdeur. Je gegroefde gezicht staat op onweer, als bliksem gaan de wijs-en middelvinger van je klophand op en neer. Je mond in zuigbeweging. Door de ruit heen roep ik: Over een kwartiertje, lieverd. Je hebt 'm net uit. Zeikstraal, raspt je contra-alt en mokkend druip je af als de kleuter die vergeefs om snoep bedelde. 11:02. Intens gelukkig kijk je door de ruit van de rookkamerdeur. Je zwaait naar me met je sigaret. De askegel valt op je blouse. Je wrijft hem er geroutineerd op uit. Drie minuten zaligheid per half uur. Heerlijk hè, schatje, rasp je door de ruit. Ik lach naar je, herinner me mijn moeder en prijs de dag van je komst. Leef nog maar een tijdje. Ook als je het zelf niet door hebt. Verpleeghuispsalm 4Waar zit je pijn? Jezuskristusgotskolere.
Vijf weken geleden begon je zomaar uit het niets te gillen. Eerst woorden toen loze klanken en nu een bijna geluidloos janken. Je gezicht verwrongen in elke stille uithaal. Wordt de mens een dier? Kan de evolutie op haar schreden terugkeren? Jezuskristusgotskolere. Alle onderzoeken bewijzen: Je hebt geen pijn. Kan niet. Is niet. Vastgesteld. Waar zit je pijn? Is er een verleden van aandachttrekkerij? Voor de medebewoners ook heel onplezierig. Moeten we allemaal rekening mee houden. Is de dood een vriend? Jij krijgt al een tijd geen vrienden meer op bezoek. Jezuskristusgotskolere. Waar zit je pijn? Verpleeghuispsalm 3De dodenmars is weer voorbij.
De gecamoufleerde liftdeuren weer gesloten. Halleluja! Wie vraagt zich bij de lunch nog af waarom er een stoel leeg is. De wereld van de doden is niet hier, maar aan de andere kant van de liftdeuren. Dat Petrus daar stond. Maar jij staat er, jammerend: Toe schatje, geef ons nog een jenever. Voor de gebaren die je erbij maakt zou je eertijds van je schatje een pak slaag hebben gekregen. Je dochter zegt dat ze je zo niet herkent en dat ze niet wil dat je zo doet. Jouw grimas spreekt brutaal en zonder spoor van gêne: Blijf van mijn leven af! En wat lijk jij nondeju op je moeder. Halleluja! Verpleeghuispsalm 2Achttien jaar, roep je,
achttien jaar zit ik hier, en ik ben er gotverdomme niks mee opgeschoten! Geen klote! Je keek geïntimideerd rond toen je vier dagen geleden hier kwam wonen. Elke strontdag is hetzelfde. En elke dag die rotkop van jou, daar spuug ik op! Weet je dat? Langzaam lach ik, een beetje zuur, een beetje professioneel. Want ik ben ingewijd in het grote geheim, en jij bent publiek, klapvee dat door ons in de maling wordt genomen. Wij kennen de werkelijkheid, ondoordringbaar voor jullie soort. Waarom? Omdat ik niet kan doordringen in jóuw geheim. Daarom. Jouw wereld, die magische, is onbereikbaar voor ons soort. Verdwaald in de strontdagen van een sprookjesboek met lege bladzijden. Woedend scheur je ze steeds uit de kaft, sneller en woester. Maar het boek wordt alleen maar dikker. Meer leegte, meer verwarring. Intussen neem ik je als een roofdier op terwijl mijn professionele rotkop rapporteert: Onrustmedicatie instellen. Verpleeghuispsalm 1Komt hier de bus naar Breda? vraag je
ook vandaag. Je ogen staren dwars door mijn hemd. Dit zijn de vragen bij de lift op de zesde etage. Mijn vader wacht op me. Ik ben al te laat. Dat klopt, mompel ik. Gek wijf. Je kijkt trouw naar me op en zegt netjes dankjewel als ik je de andere kant op stuur. Ook morgen. De lift gaat nergens heen. Niet naar Breda, niet naar vader. Zelfs niet naar de grote verlossing. Je blijft dwalen, het doolhof is niet ingewikkelder dan één kaarsrechte gang van hooguit dertig meter. En ik stuur je terug de chaos in. Omdat ik de wanhoop in je ogen niet kan verdragen. |