Verpleeghuispsalmen
Gedichten, ontstaan in de vuurlinie van mijn werk.
Verpleeghuispsalm 7: Sterven in isolatie
Jij die je menszijn gaat verliezen
bent de enige die er nog menselijk uitziet;
wij die gezond zijn, ingepakt,
ontmenselijkt in schijngestalte.
Hier heerst de angst en de onwerkelijkheid:
je wordt omfladderd
door bizarre wezens uit de onderwereld.
Je schreeuwt, weert af, hijgt zwaar,
bent verward door wat je ziet:
de nachtmerrie van een doodsstrijd
wreed geënsceneerd in real-time
wegwerpmaterialen.
Dit is Jeroen Bosch twee-punt-nul:
de pestmeester postmodern, het vogelmasker
vervangen door spatbril en mondkap.
het moet het moet het moet het...
Maar waar is je troost?
Kun je vleugels knippen uit
een disposable schort?
herken je de vervormde stem
van je kleinzoon door de speaker?
Die pestvogel die tweemaal daags je hand
geschoeid beetpakt en je wang
rubberig streelt,
snap je dat het je dochter is?
Waar is je troost?
Waar ben ik?
Een leven lang heb je je afgevraagd
hoe je sterven zou zijn,
als jonge meid luchtig,
als moeder bezorgd,
als oude vrouw soms berustend,
maar nooit zal je – al werd je nog zo oud –
zo’n draconische fantasie hebben gehad,
dan te sterven in isolatie.
bent de enige die er nog menselijk uitziet;
wij die gezond zijn, ingepakt,
ontmenselijkt in schijngestalte.
Hier heerst de angst en de onwerkelijkheid:
je wordt omfladderd
door bizarre wezens uit de onderwereld.
Je schreeuwt, weert af, hijgt zwaar,
bent verward door wat je ziet:
de nachtmerrie van een doodsstrijd
wreed geënsceneerd in real-time
wegwerpmaterialen.
Dit is Jeroen Bosch twee-punt-nul:
de pestmeester postmodern, het vogelmasker
vervangen door spatbril en mondkap.
het moet het moet het moet het...
Maar waar is je troost?
Kun je vleugels knippen uit
een disposable schort?
herken je de vervormde stem
van je kleinzoon door de speaker?
Die pestvogel die tweemaal daags je hand
geschoeid beetpakt en je wang
rubberig streelt,
snap je dat het je dochter is?
Waar is je troost?
Waar ben ik?
Een leven lang heb je je afgevraagd
hoe je sterven zou zijn,
als jonge meid luchtig,
als moeder bezorgd,
als oude vrouw soms berustend,
maar nooit zal je – al werd je nog zo oud –
zo’n draconische fantasie hebben gehad,
dan te sterven in isolatie.
Verpleeghuispsalm 6
Ontkleed ontremd ontredderd.
Alles wat ik van je zie is ont-
Je vrouw kijkt lachend op je neer
vanaf de foto in goudmessing lijst.
De tijd heeft geen vat op haar,
op het standaard nachtkastje
dat haar tot sokkel dient.
Het standbeeld van een innig leven.
maar ze ziet hem niet.
Ze ziet me niet, zeg je
en je probeert je broek naar
beneden te sjorren. Ik kijk
neutraal. Onbewegelijk je vrouw.
Je bent niet gek. Je bent ont-
En dan zie ik je staan -
in heel je afgrijselijke ontmensdheid.
Een volwassen man voorovergebogen
zijn broek op de enkels
onbedaarlijk te janken.
Aan de muur zijn diploma's.
Ontkleed ontremd ontredderd.
En nog zo'n zeven jaar te gaan.
Alles wat ik van je zie is ont-
Je vrouw kijkt lachend op je neer
vanaf de foto in goudmessing lijst.
De tijd heeft geen vat op haar,
op het standaard nachtkastje
dat haar tot sokkel dient.
Het standbeeld van een innig leven.
maar ze ziet hem niet.
Ze ziet me niet, zeg je
en je probeert je broek naar
beneden te sjorren. Ik kijk
neutraal. Onbewegelijk je vrouw.
Je bent niet gek. Je bent ont-
En dan zie ik je staan -
in heel je afgrijselijke ontmensdheid.
Een volwassen man voorovergebogen
zijn broek op de enkels
onbedaarlijk te janken.
Aan de muur zijn diploma's.
Ontkleed ontremd ontredderd.
En nog zo'n zeven jaar te gaan.
Verpleeghuispsalm 5
10:34. Gestoord kijk ik op
van de laptop - alweer
klop je op de ruit van de teamkamerdeur.
Je gegroefde gezicht staat
op onweer, als bliksem gaan
de wijs-en middelvinger van je klophand
op en neer. Je mond in zuigbeweging.
Door de ruit heen roep ik: Over
een kwartiertje, lieverd. Je hebt 'm net uit.
Zeikstraal, raspt je contra-alt en
mokkend druip je af als de kleuter
die vergeefs om snoep bedelde.
11:02. Intens gelukkig kijk je
door de ruit van de rookkamerdeur.
Je zwaait naar me
met je sigaret. De askegel valt op
je blouse. Je wrijft hem er geroutineerd op uit.
Drie minuten zaligheid per half uur.
Heerlijk hè, schatje, rasp je door de ruit.
Ik lach naar je, herinner me mijn moeder
en prijs de dag van je komst.
Leef nog maar een tijdje. Ook
als je het zelf niet door hebt.
van de laptop - alweer
klop je op de ruit van de teamkamerdeur.
Je gegroefde gezicht staat
op onweer, als bliksem gaan
de wijs-en middelvinger van je klophand
op en neer. Je mond in zuigbeweging.
Door de ruit heen roep ik: Over
een kwartiertje, lieverd. Je hebt 'm net uit.
Zeikstraal, raspt je contra-alt en
mokkend druip je af als de kleuter
die vergeefs om snoep bedelde.
11:02. Intens gelukkig kijk je
door de ruit van de rookkamerdeur.
Je zwaait naar me
met je sigaret. De askegel valt op
je blouse. Je wrijft hem er geroutineerd op uit.
Drie minuten zaligheid per half uur.
Heerlijk hè, schatje, rasp je door de ruit.
Ik lach naar je, herinner me mijn moeder
en prijs de dag van je komst.
Leef nog maar een tijdje. Ook
als je het zelf niet door hebt.
Verpleeghuispsalm 4
Waar zit je pijn? Jezuskristusgotskolere.
Vijf weken geleden begon je
zomaar uit het niets te gillen.
Eerst woorden
toen loze klanken
en nu een bijna geluidloos
janken.
Je gezicht verwrongen in
elke stille uithaal.
Wordt de mens een dier?
Kan de evolutie op haar schreden
terugkeren?
Jezuskristusgotskolere.
Alle onderzoeken bewijzen:
Je hebt geen pijn. Kan niet. Is niet.
Vastgesteld.
Waar zit je pijn?
Is er een verleden van
aandachttrekkerij?
Voor de medebewoners ook
heel onplezierig. Moeten we allemaal
rekening mee houden.
Is de dood een vriend?
Jij krijgt al een tijd geen vrienden
meer op bezoek.
Jezuskristusgotskolere.
Waar zit je pijn?
Vijf weken geleden begon je
zomaar uit het niets te gillen.
Eerst woorden
toen loze klanken
en nu een bijna geluidloos
janken.
Je gezicht verwrongen in
elke stille uithaal.
Wordt de mens een dier?
Kan de evolutie op haar schreden
terugkeren?
Jezuskristusgotskolere.
Alle onderzoeken bewijzen:
Je hebt geen pijn. Kan niet. Is niet.
Vastgesteld.
Waar zit je pijn?
Is er een verleden van
aandachttrekkerij?
Voor de medebewoners ook
heel onplezierig. Moeten we allemaal
rekening mee houden.
Is de dood een vriend?
Jij krijgt al een tijd geen vrienden
meer op bezoek.
Jezuskristusgotskolere.
Waar zit je pijn?
Verpleeghuispsalm 3
De dodenmars is weer voorbij.
De gecamoufleerde liftdeuren weer gesloten.
Halleluja!
Wie vraagt zich bij de lunch nog af
waarom er een stoel leeg is.
De wereld van de doden is niet hier,
maar aan de andere kant van de liftdeuren.
Dat Petrus daar stond.
Maar jij staat er, jammerend:
Toe schatje, geef ons nog een jenever.
Voor de gebaren die je erbij maakt zou je
eertijds van je schatje
een pak slaag hebben gekregen.
Je dochter zegt dat ze je zo niet herkent
en dat ze niet wil dat je zo doet.
Jouw grimas spreekt
brutaal en zonder spoor van gêne:
Blijf van mijn leven af!
En wat lijk jij nondeju op je moeder.
Halleluja!
De gecamoufleerde liftdeuren weer gesloten.
Halleluja!
Wie vraagt zich bij de lunch nog af
waarom er een stoel leeg is.
De wereld van de doden is niet hier,
maar aan de andere kant van de liftdeuren.
Dat Petrus daar stond.
Maar jij staat er, jammerend:
Toe schatje, geef ons nog een jenever.
Voor de gebaren die je erbij maakt zou je
eertijds van je schatje
een pak slaag hebben gekregen.
Je dochter zegt dat ze je zo niet herkent
en dat ze niet wil dat je zo doet.
Jouw grimas spreekt
brutaal en zonder spoor van gêne:
Blijf van mijn leven af!
En wat lijk jij nondeju op je moeder.
Halleluja!
Verpleeghuispsalm 2
Achttien jaar, roep je,
achttien jaar zit ik hier,
en ik ben er
gotverdomme
niks
mee
opgeschoten!
Geen klote!
Je keek geïntimideerd rond toen je
vier dagen geleden hier kwam wonen.
Elke strontdag is hetzelfde.
En elke dag die rotkop van jou,
daar spuug ik op! Weet je dat?
Langzaam lach ik, een beetje zuur, een beetje
professioneel.
Want ik ben ingewijd in het grote geheim,
en jij bent publiek, klapvee
dat door ons in de maling wordt genomen.
Wij kennen de werkelijkheid, ondoordringbaar
voor jullie soort.
Waarom?
Omdat ik niet kan doordringen in jóuw geheim.
Daarom.
Jouw wereld, die magische, is onbereikbaar
voor ons soort.
Verdwaald in de strontdagen
van een sprookjesboek met lege bladzijden.
Woedend scheur je ze steeds uit de kaft,
sneller en woester.
Maar het boek wordt alleen maar dikker.
Meer leegte, meer verwarring.
Intussen neem ik je als een roofdier op
terwijl mijn professionele rotkop rapporteert:
Onrustmedicatie instellen.
achttien jaar zit ik hier,
en ik ben er
gotverdomme
niks
mee
opgeschoten!
Geen klote!
Je keek geïntimideerd rond toen je
vier dagen geleden hier kwam wonen.
Elke strontdag is hetzelfde.
En elke dag die rotkop van jou,
daar spuug ik op! Weet je dat?
Langzaam lach ik, een beetje zuur, een beetje
professioneel.
Want ik ben ingewijd in het grote geheim,
en jij bent publiek, klapvee
dat door ons in de maling wordt genomen.
Wij kennen de werkelijkheid, ondoordringbaar
voor jullie soort.
Waarom?
Omdat ik niet kan doordringen in jóuw geheim.
Daarom.
Jouw wereld, die magische, is onbereikbaar
voor ons soort.
Verdwaald in de strontdagen
van een sprookjesboek met lege bladzijden.
Woedend scheur je ze steeds uit de kaft,
sneller en woester.
Maar het boek wordt alleen maar dikker.
Meer leegte, meer verwarring.
Intussen neem ik je als een roofdier op
terwijl mijn professionele rotkop rapporteert:
Onrustmedicatie instellen.
Verpleeghuispsalm 1
Komt hier de bus naar Breda? vraag je
ook vandaag.
Je ogen staren dwars door mijn hemd.
Dit zijn de vragen
bij de lift op de zesde etage.
Mijn vader wacht op me. Ik ben al te laat.
Dat klopt, mompel ik. Gek wijf.
Je kijkt trouw naar me op en zegt netjes
dankjewel als ik je
de andere kant op stuur.
Ook morgen.
De lift gaat nergens heen.
Niet naar Breda, niet naar vader.
Zelfs niet naar de grote verlossing.
Je blijft dwalen,
het doolhof
is niet ingewikkelder dan één
kaarsrechte gang van hooguit dertig meter.
En ik stuur je terug de chaos in.
Omdat ik de wanhoop in je
ogen niet kan verdragen.
ook vandaag.
Je ogen staren dwars door mijn hemd.
Dit zijn de vragen
bij de lift op de zesde etage.
Mijn vader wacht op me. Ik ben al te laat.
Dat klopt, mompel ik. Gek wijf.
Je kijkt trouw naar me op en zegt netjes
dankjewel als ik je
de andere kant op stuur.
Ook morgen.
De lift gaat nergens heen.
Niet naar Breda, niet naar vader.
Zelfs niet naar de grote verlossing.
Je blijft dwalen,
het doolhof
is niet ingewikkelder dan één
kaarsrechte gang van hooguit dertig meter.
En ik stuur je terug de chaos in.
Omdat ik de wanhoop in je
ogen niet kan verdragen.