
Zoals je sinterklaas herkent aan staf en mijter, de paashaas aan zijn uitgelopen eieren en hare majesteit aan heur royale kapsel, zo herken je mensen die zuchten onder hun levensavond aan fietstassen. Geen weldenkend mens door wiens aderen ook nog maar één druppel levenslust sijpelt, overweegt serieus de aanschaf van dergelijke attributen. Wie immers jong is, torst alles mee in een rugzak. Wie voor sloof gehouden wordt, hangt het stuur vol met boodschappentassen tot men onverhoeds onder een vrachtwagencombinatie verdwijnt. Wie zich belangrijk waant, zeult zijn leven met zich mee in een koffertje waarop men elke morgen moeten gaan zitten om al zijn importantie erin geperst te krijgen. Maar we zijn nooit zó hulpbehoevend dat we fietstassen nodig hebben.
Sinds vorige week heb ik fietstassen. Ik heb er eens goed op gelet: sindsdien word ik aangekeken alsof ik eigenlijk gecondoleerd zou moeten worden. Zelfs door mensen die jaren ouder zijn dan ik. Misschien is het mijn blik. Er ging nogal wat innerlijke strijd aan vooraf, dat laat zich raden. Een mens heeft een gezonde schaamte voor zijn staat van hulpbehoevendheid, zeker wanneer die al zo ver gevorderd blijkt te zijn. Je gaat er het liefst aan voorbij, maar het moment dat je zelf fietstassen nodig hebt, is altijd dichterbij dan je zelf wilt toegeven. En wanneer je je uiteindelijk schoorvoetend bij het onvermijdelijke hebt neergelegd, is het leed nog lang niet geleden. O nee, dan begint de ellende pas goed.
Fietstassen hebben namelijk niet de eigenschap uit het niets op te duiken. Je moet dus naar een winkel. Ik meende daarvoor bij een psycho-geriatrische speciaalzaak te moeten zijn, opgewekt van aard als ik immers ben, maar tot mijn verbazing bleken ze deze ook in normale fietsenwinkels te verstrekken, waar je zonder gêne naar binnen durft te stappen. Dat was een hele geruststelling, want ik had me al ernstig voorbereid op de bejegening die me ten deel zou gaan vallen van zo’n jong ding dat te hard tegen me zou gaan praten: “Zo, dus wij hebben fietstassen nodig? Wij hebben onze verwijsbrief toch niet vergeten hè?” Waarna ik voorovergebogen als een beschuldigde kleuter van schrik mijn plas zou laten lopen.
En dan komt onvermijdelijk het moment waarop er gekozen moet worden. Het is een hele verantwoordelijkheid, en die voel je dan ook op je schouders drukken. Een verkeerde beslissing, genomen in een oogwenk, kan immers dramatische gevolgen hebben waaronder je de rest van je leven gebukt gaat. Naarmate je langer op deze aarde rondloopt, raak je daar steeds meer van doordrongen. Mijn wederhelft, die een paar jaar jonger en wijzer is, maar vooral een stuk praktischer is ingesteld, had meteen leuke, fris ogende fietstassen met hippe bloemen erop. Met pretoogjes probeerde ze me die te laten zien. Arme vrouw. Het had weinig effect. Mistroostig stond ik naar het schap te kijken waar de ‘mannentassen’ uitgestald waren. Kleuren en motieven genoeg, daar niet van.
Mijn blik werd getrokken naar fietstassen met een camouflage-motief. Maar werkelijk, iemand met een respectabele betrekking, die de veertig nadert, en nog steeds leeft in de veronderstelling dat hij Rambo is, moet zich serieus laten nakijken. Bovendien heb ik nog nooit een kloeke oorlogsfilm gezien waarin plots in het heetst van de strijd de hoofdpersoon vanachter een brandend gebouw dwars door een kogelregen razendsnel komt aanfietsen, geholpen door een gecamoufleerde fietstas. Het was bespottelijk. In mijn kledingkast hangt, moet ik met enige schaamte bekennen, een camouflagepak, en de mensen die het goed met me voorhebben, raden me stellig af dat aan te trekken. En ze hebben gelijk. Ik ben niet eens in dienst geweest. Wat een malligheid.
Uiteindelijk werd het een vrolijke zwarte. Van stevig canvas. Hij paste inderdaad goed bij de zwarte transportfiets die ik al enkele jaren bereed. Nadat ik fiets en tassen had samengevoegd was ik niet eens ontevreden over het imago dat het geheel uitstraalde. De psyche is een machtig apparaat. Het behoedt je voor veel verdriet door je waarneming te begoochelen. Verder troostte ik me met de gedachte dat fietstassen geen doel in zichzelf zijn. Welbeschouwd zijn ze te vergelijken met rollators, stoma’s en kunstgebitten. Na een tijdje weet je niet beter meer, en ben je een vrolijker en tevredener mens. Maar je hebt wel ingeleverd. En die wetenschap blijft knagen. Want ergens in je achterhoofd zit vaag nog de herinnering aan de tijd dat je zonder kon.
Zolang ik nog betaalde arbeid moet verrichten, en volgens de huidige diagnose is dat nog zo’n slordige zesentwintig jaar, zullen fietstas en ik aan elkaar vergroeid zijn. Ik zal er mijn gezonde, donkerbruine boterhammen in vervoeren, het daarbij behorende appeltje en een fles bronwater. En terwijl ik me met die verantwoorde spullen achterop dagelijks het apenzuur trap, blijf ik denken aan pizza’s van ongehoorde diameter en bier in onfatsoenlijke hoeveelheden, en doe ik net alsof ik nog zo jong ben dat ik geen fietstassen heb. Want dat is zonder enige twijfel het grootste voordeel van die dingen: ze hangen op de bagagedrager, dus je hoeft ze niet te zien.
Sinds vorige week heb ik fietstassen. Ik heb er eens goed op gelet: sindsdien word ik aangekeken alsof ik eigenlijk gecondoleerd zou moeten worden. Zelfs door mensen die jaren ouder zijn dan ik. Misschien is het mijn blik. Er ging nogal wat innerlijke strijd aan vooraf, dat laat zich raden. Een mens heeft een gezonde schaamte voor zijn staat van hulpbehoevendheid, zeker wanneer die al zo ver gevorderd blijkt te zijn. Je gaat er het liefst aan voorbij, maar het moment dat je zelf fietstassen nodig hebt, is altijd dichterbij dan je zelf wilt toegeven. En wanneer je je uiteindelijk schoorvoetend bij het onvermijdelijke hebt neergelegd, is het leed nog lang niet geleden. O nee, dan begint de ellende pas goed.
Fietstassen hebben namelijk niet de eigenschap uit het niets op te duiken. Je moet dus naar een winkel. Ik meende daarvoor bij een psycho-geriatrische speciaalzaak te moeten zijn, opgewekt van aard als ik immers ben, maar tot mijn verbazing bleken ze deze ook in normale fietsenwinkels te verstrekken, waar je zonder gêne naar binnen durft te stappen. Dat was een hele geruststelling, want ik had me al ernstig voorbereid op de bejegening die me ten deel zou gaan vallen van zo’n jong ding dat te hard tegen me zou gaan praten: “Zo, dus wij hebben fietstassen nodig? Wij hebben onze verwijsbrief toch niet vergeten hè?” Waarna ik voorovergebogen als een beschuldigde kleuter van schrik mijn plas zou laten lopen.
En dan komt onvermijdelijk het moment waarop er gekozen moet worden. Het is een hele verantwoordelijkheid, en die voel je dan ook op je schouders drukken. Een verkeerde beslissing, genomen in een oogwenk, kan immers dramatische gevolgen hebben waaronder je de rest van je leven gebukt gaat. Naarmate je langer op deze aarde rondloopt, raak je daar steeds meer van doordrongen. Mijn wederhelft, die een paar jaar jonger en wijzer is, maar vooral een stuk praktischer is ingesteld, had meteen leuke, fris ogende fietstassen met hippe bloemen erop. Met pretoogjes probeerde ze me die te laten zien. Arme vrouw. Het had weinig effect. Mistroostig stond ik naar het schap te kijken waar de ‘mannentassen’ uitgestald waren. Kleuren en motieven genoeg, daar niet van.
Mijn blik werd getrokken naar fietstassen met een camouflage-motief. Maar werkelijk, iemand met een respectabele betrekking, die de veertig nadert, en nog steeds leeft in de veronderstelling dat hij Rambo is, moet zich serieus laten nakijken. Bovendien heb ik nog nooit een kloeke oorlogsfilm gezien waarin plots in het heetst van de strijd de hoofdpersoon vanachter een brandend gebouw dwars door een kogelregen razendsnel komt aanfietsen, geholpen door een gecamoufleerde fietstas. Het was bespottelijk. In mijn kledingkast hangt, moet ik met enige schaamte bekennen, een camouflagepak, en de mensen die het goed met me voorhebben, raden me stellig af dat aan te trekken. En ze hebben gelijk. Ik ben niet eens in dienst geweest. Wat een malligheid.
Uiteindelijk werd het een vrolijke zwarte. Van stevig canvas. Hij paste inderdaad goed bij de zwarte transportfiets die ik al enkele jaren bereed. Nadat ik fiets en tassen had samengevoegd was ik niet eens ontevreden over het imago dat het geheel uitstraalde. De psyche is een machtig apparaat. Het behoedt je voor veel verdriet door je waarneming te begoochelen. Verder troostte ik me met de gedachte dat fietstassen geen doel in zichzelf zijn. Welbeschouwd zijn ze te vergelijken met rollators, stoma’s en kunstgebitten. Na een tijdje weet je niet beter meer, en ben je een vrolijker en tevredener mens. Maar je hebt wel ingeleverd. En die wetenschap blijft knagen. Want ergens in je achterhoofd zit vaag nog de herinnering aan de tijd dat je zonder kon.
Zolang ik nog betaalde arbeid moet verrichten, en volgens de huidige diagnose is dat nog zo’n slordige zesentwintig jaar, zullen fietstas en ik aan elkaar vergroeid zijn. Ik zal er mijn gezonde, donkerbruine boterhammen in vervoeren, het daarbij behorende appeltje en een fles bronwater. En terwijl ik me met die verantwoorde spullen achterop dagelijks het apenzuur trap, blijf ik denken aan pizza’s van ongehoorde diameter en bier in onfatsoenlijke hoeveelheden, en doe ik net alsof ik nog zo jong ben dat ik geen fietstassen heb. Want dat is zonder enige twijfel het grootste voordeel van die dingen: ze hangen op de bagagedrager, dus je hoeft ze niet te zien.