In het dorp was een vreemd heerschap komen wonen. Een hele zomer en herfst lang hoorden de verbaasde dorpsbewoners door de kieren van het oude, gesloten winkeltje dat hij betrokken had aan het dorpsplein geklop, gezaag en gefluit. Maar er was niets te zien. De luiken en deuren bleven potdicht. Mensen werden argwanend en wezen naar het winkeltje als ze fluisterend voorbij liepen. Toen de eerste sneeuwvlokjes neerdwarrelden op het plein, zwaaide plots de deur van het winkeltje open. Een klein mannetje met een vlassig baardje zette vrolijk fluitend een vuurkorf buiten neer. Daarna ging hij op zijn tenen staan en timmerde een bord aan de gevel: Kerst-engelen te koop. Het dorp haalde opgelucht adem. Men was juist zo dol op kerstversieringen, want een goede sfeer was belangrijk, vond men. Groot en klein verdrong zich voor de ruitjes van de etalage en in het winkeltje zelf. Het houtsnijdertje was werkelijk een kunstenaar. De engelen waren prachtig. Echt handwerk. In de wijde omtrek had men nog nooit zo iets schitterends gezien. En het stond zo mooi in huis. Binnen de kortste keren was de voorraad uitverkocht. Het mannetje streek tevreden over zijn baardje en warmde zich aan de haard. De dag na kerstmis echter werd er driftig op de winkeldeur gebonsd. Het houtsnijdertje opende de deur voor een booskijkende man. Zonder verdere introductie begon de man te tieren dat hij een mislukte engel in zijn handen gestopt had gekregen. En er kwam nog iemand binnen met een engel, en nog iemand, en zelfs een echtpaar met vier engelen in een doos. De engelen deugden niet, klaagde men. Ze waren niet identiek. Het was geen gezicht! Bij de ene zat een vleugel scheef, een andere engel keek eigenaardig uit zijn ogen, bij twee andere zaten de jurkjes niet hetzelfde… Het werd een heel oproer in het stampvolle winkeltje. Iedereen schreeuwde door elkaar. Het kereltje ging op de toonbank staan en keek van links naar rechts over de menigte. Hij zag boomlange kerels, kleine mensjes, flaporen, hangneuzen, een vrouw met maar vier vingers, kale koppen, paardenstaarten en een houten been. Met een bezem joeg de bedroefde houtsnijder iedereen zijn winkel uit. De dag daarna was het oude winkeltje verlaten, op deze tekst in de etalage na: Gratis af te halen: meer van hetzelfde! Wie naar binnen keek zag enkel spiegels hangen. De sneeuw dwarrelde gezellig langs de ramen. Binnen hingen kerststerren, glimmende slingers en wit-bestoven engeltjes. Op verschillende plaatsen stonden kerstkaarten met goede en lieve wensen. Mensen spraken op gedempte toon met elkaar. Op het eerste gezicht was het een vredig en hoopvol oord, zo’n plaats waar je met kerst van droomt. Maar wie beter keek, zag mensen in bedden liggen, verbonden via slangen en elektrische draden met apparaten en computers, die piepten en knipperden. Heel anders dan lichtjes van een kerstboom en getingel van kerstmuziek, ook al leek het er veel op. Op een bord dat tussen twee grote kerstkaarten in hing, was te lezen: “Hartbewaking”. Op het derde bed van links lag meneer Zeldenrust. Meneer Zeldenrust was een man die niet van flauwekul hield. Zijn hele leven had hij geploeterd om zijn gezin een goede toekomst te kunnen geven. En dat was hem aardig gelukt. Meneer Zeldenrust had het idee dat alles wat hij aanpakte hem lukte. Zoals ook zijn vrouw en kinderen konden beamen, was hij een man die alle touwtjes stevig in handen had. Zijn kinderen hadden zich altijd wijselijk aan zijn aanwijzingen gehouden en zelfs geen blaadje in zijn tuin waaide van zijn plek zonder dat hij er toestemming voor had gegeven. “Dat moest wel”, zo redeneerde meneer Zeldenrust altijd, “anders werd het maar een chaos’. Maar nu was het toch chaos. Plots waren meneer Zeldenrust de teugels van zijn leven uit handen geglipt. Hij maakte zich zo druk over alles “om de kar op de rails te houden”, zoals hij het noemde, dat het hem teveel werd. Toch zeker toen hij merkte dat hij juist op de belangrijkste zaken in zijn leven helemaal geen grip had. Hij moest met lede ogen aanzien hoe zijn vrouw steeds zwakker van gezondheid werd, hoe zijn zoon zonder werk kwam te zitten, en als dieptepunt: hoe zijn eerste kleindochter enkele dagen na haar geboorte na hard vechten was gestorven. Hij kon niets doen. Met een stevig hartinfarct werd hij naar het ziekenhuis gereden. En nu lag hij daar, tussen de kerstversiering. Dat beviel hem helemaal niet. “Wat heb ik aan die onzin”, riep hij uit. “Allemaal leugens en bedrog. De wereld is hard en niemand heeft het in de hand”. Onmiddellijk begon zijn hartmeter ernstig uit te slaan en te piepen en moesten twee verpleegkundigen meneer Zeldenrust komen kalmeren. Zijn vrouw deed verschrikt een stapje achteruit. Het was beter, vertelden de verpleegkundigen, dat haar man eens goed kon doorslapen. Hij wond zich immers zo op, en dat kwam zijn herstel zeker niet ten goede. Maar mevrouw Zeldenrust wist wel dat haar man niet zou veranderen. Zolang hij geen greep op de situatie had, zou hij onhandelbaar blijven. Desondanks kreeg meneer Zeldenrust een slaapmiddel toegediend, en sliep hij twee hele dagen en twee hele nachten. Toen meneer Zeldenrust zijn ogen weer opende, zag zijn vrouw een heel ander mens. Zijn ogen straalden zachtheid uit, een blik die ze zich enkel van hun verkeringstijd herinnerde. En dat was lang, heel lang geleden. Meneer Zeldenrust leek van heel ver te komen. Toen hij zich weer bewust was dat hij op een bed in de hartbewaking lag, vertelde hij het volgende: Ik wandelde door een storm. Het bliksemde en sneeuwde tegelijk. De wind sloeg dode bladeren en takken in mijn gezicht. Ik was intens alleen. Ver weg in een stal zag ik licht, maar ik kon er niet komen. Het was onbereikbaar, te ver weg, ik kon het niet. Onderweg was ik van alles verloren. Ik kon het gewoon niet vasthouden. Het ontglipte me. En toen kwam vanuit die stal iets op me af. Ik zag eerst niet wat het was, maar het beangstigde me niet. Toen het bij me was, zag ik dat het een engel was. Een kleine engel. Opeens waren we beiden in de windstilte. De kleine engel sprak me toe: “Vrees niet, wees maar niet bang. Ik ben bij je. Ik zal altijd bij je zijn. Ik hou van je, opa”. En toen zag ik het. Het was mijn kleindochtertje. Ze leefde, ze leefde! Een intense vreugde golfde door mijn hart. Hoe het mogelijk is, weet ik niet, maar het was écht. Ik kan het bijna niet vertellen… Meneer Zeldenrust huilde tranen van geluk. En zijn vrouw huilde met hem mee. Ze had ook haar man teruggekregen. Alsof er een steen van zijn hart gevallen was, herstelde hij wonderbaarlijk snel. Na een week mocht hij al naar huis. Thuisgekomen zetten ze de kerststal, wat ze jaren niet gedaan hadden. Ze keken met vochtige ogen naar het kindje in de stal, want zij wisten voortaan wel wie dat kindje was. En ze waren dankbaar, ondanks alles… |
KerstverhalenArchives
December 2023
Categories |