De sneeuw dwarrelde gezellig langs de ramen. Binnen hingen kerststerren, glimmende slingers en wit-bestoven engeltjes. Op verschillende plaatsen stonden kerstkaarten met goede en lieve wensen. Mensen spraken op gedempte toon met elkaar. Op het eerste gezicht was het een vredig en hoopvol oord, zo’n plaats waar je met kerst van droomt. Maar wie beter keek, zag mensen in bedden liggen, verbonden via slangen en elektrische draden met apparaten en computers, die piepten en knipperden. Heel anders dan lichtjes van een kerstboom en getingel van kerstmuziek, ook al leek het er veel op. Op een bord dat tussen twee grote kerstkaarten in hing, was te lezen: “Hartbewaking”. Op het derde bed van links lag meneer Zeldenrust. Meneer Zeldenrust was een man die niet van flauwekul hield. Zijn hele leven had hij geploeterd om zijn gezin een goede toekomst te kunnen geven. En dat was hem aardig gelukt. Meneer Zeldenrust had het idee dat alles wat hij aanpakte hem lukte. Zoals ook zijn vrouw en kinderen konden beamen, was hij een man die alle touwtjes stevig in handen had. Zijn kinderen hadden zich altijd wijselijk aan zijn aanwijzingen gehouden en zelfs geen blaadje in zijn tuin waaide van zijn plek zonder dat hij er toestemming voor had gegeven. “Dat moest wel”, zo redeneerde meneer Zeldenrust altijd, “anders werd het maar een chaos’. Maar nu was het toch chaos. Plots waren meneer Zeldenrust de teugels van zijn leven uit handen geglipt. Hij maakte zich zo druk over alles “om de kar op de rails te houden”, zoals hij het noemde, dat het hem teveel werd. Toch zeker toen hij merkte dat hij juist op de belangrijkste zaken in zijn leven helemaal geen grip had. Hij moest met lede ogen aanzien hoe zijn vrouw steeds zwakker van gezondheid werd, hoe zijn zoon zonder werk kwam te zitten, en als dieptepunt: hoe zijn eerste kleindochter enkele dagen na haar geboorte na hard vechten was gestorven. Hij kon niets doen. Met een stevig hartinfarct werd hij naar het ziekenhuis gereden. En nu lag hij daar, tussen de kerstversiering. Dat beviel hem helemaal niet. “Wat heb ik aan die onzin”, riep hij uit. “Allemaal leugens en bedrog. De wereld is hard en niemand heeft het in de hand”. Onmiddellijk begon zijn hartmeter ernstig uit te slaan en te piepen en moesten twee verpleegkundigen meneer Zeldenrust komen kalmeren. Zijn vrouw deed verschrikt een stapje achteruit. Het was beter, vertelden de verpleegkundigen, dat haar man eens goed kon doorslapen. Hij wond zich immers zo op, en dat kwam zijn herstel zeker niet ten goede. Maar mevrouw Zeldenrust wist wel dat haar man niet zou veranderen. Zolang hij geen greep op de situatie had, zou hij onhandelbaar blijven. Desondanks kreeg meneer Zeldenrust een slaapmiddel toegediend, en sliep hij twee hele dagen en twee hele nachten. Toen meneer Zeldenrust zijn ogen weer opende, zag zijn vrouw een heel ander mens. Zijn ogen straalden zachtheid uit, een blik die ze zich enkel van hun verkeringstijd herinnerde. En dat was lang, heel lang geleden. Meneer Zeldenrust leek van heel ver te komen. Toen hij zich weer bewust was dat hij op een bed in de hartbewaking lag, vertelde hij het volgende: Ik wandelde door een storm. Het bliksemde en sneeuwde tegelijk. De wind sloeg dode bladeren en takken in mijn gezicht. Ik was intens alleen. Ver weg in een stal zag ik licht, maar ik kon er niet komen. Het was onbereikbaar, te ver weg, ik kon het niet. Onderweg was ik van alles verloren. Ik kon het gewoon niet vasthouden. Het ontglipte me. En toen kwam vanuit die stal iets op me af. Ik zag eerst niet wat het was, maar het beangstigde me niet. Toen het bij me was, zag ik dat het een engel was. Een kleine engel. Opeens waren we beiden in de windstilte. De kleine engel sprak me toe: “Vrees niet, wees maar niet bang. Ik ben bij je. Ik zal altijd bij je zijn. Ik hou van je, opa”. En toen zag ik het. Het was mijn kleindochtertje. Ze leefde, ze leefde! Een intense vreugde golfde door mijn hart. Hoe het mogelijk is, weet ik niet, maar het was écht. Ik kan het bijna niet vertellen… Meneer Zeldenrust huilde tranen van geluk. En zijn vrouw huilde met hem mee. Ze had ook haar man teruggekregen. Alsof er een steen van zijn hart gevallen was, herstelde hij wonderbaarlijk snel. Na een week mocht hij al naar huis. Thuisgekomen zetten ze de kerststal, wat ze jaren niet gedaan hadden. Ze keken met vochtige ogen naar het kindje in de stal, want zij wisten voortaan wel wie dat kindje was. En ze waren dankbaar, ondanks alles… Opmerkingen zijn gesloten.
|
KerstverhalenArchives
December 2023
Categories |