Heel erg lang geleden moesten Maria en Jozef op reis. Het was zo lang geleden dat er nog geen auto’s waren. En er waren ook nog geen fietsen, en geen rolstoelen, en zelfs geen bussen. Maria en Jozef die moesten dus te voet. En het was een vreselijk eind weg. Jozef had Maria maar op een ezeltje gezet. Dan ging het iets gemakkelijker. Want Maria had namelijk een kindje in haar buik. Een kindje dat bijna geboren zou worden. En dat loopt natuurlijk niet zo gemakkelijk. Maria en Jozef moesten zo ver lopen omdat ze naar de stad moesten waar de familie van Jozef vandaan kwam. Want dan konden ze allemaal geteld worden. Dat wilde de koning graag. Dus, nou ja, dan gingen ze maar. En Jozef die zuchtte, en Maria die pufte, en zelfs het ezeltje kreunde. Zo ver lopen was het. Jammer dat ook de cd-speler nog niet bestond, anders hadden ze het nog wel gezellig kunnen maken. En… had ik dat al verteld… het was ook nog eens erg koud. Het sneeuwde en het vroor dat het kraakte. Het was gewoon niet menselijk meer. Jozef vroeg zich af of het nog wel goed zou komen. Af en toe keek hij naar Maria en dacht: Als dat maar goed komt. En na lang lopen en zuchten en puffen, kwamen ze in Bethlehem aan. Want dat was de plaats waar ze naar toe moesten. Poe poe… In Bethlehem zakten de ezel en Jozef en Maria uitgeput in elkaar. Allemachtig, wat was dat een lange tocht geweest. Gelukkig konden ze nu snel in een hotel op een lekker zacht en warm bed gaan liggen. Daar hadden ze allemaal wel zin in. Alleen de ezel, die mocht niet op een bed, die moest in de stal, in het stro. Dus Jozef die klopte op de deur van het eerste hotel. Dat moest wel, want een bel bestond ook nog niet hè. Jozef vroeg of er nog twee bedden vrij waren. Eén voor hem, en één voor Maria met het kindje in haar buik. Maar de baas van het hotel zei: “Nee joh, ben je gek geworden. Al mijn kamers zijn helemaal vol. Want iedereen is hier om geteld te worden door de koning.” Dat was een lelijke tegenvaller. Het was nog wel zo lekker warm in dat hotel, maar toch voelde het koud, omdat de hotelbaas zo onvriendelijk had gedaan. Dan maar een ander hotel. Maar ook daar werden ze weggestuurd. Alles was vol. En het volgende hotel ook, en het volgende ook al. Maria begon steeds moeilijker te kijken, en Jozef dacht weer: Oo jee, als dat maar goed komt… Maria en de ezel en Jozef waren aan het einde van het stadje gekomen. Alle hotels waren vol, en alle hotelbazen hadden hen weggejaagd. Dat was helemaal niet aardig. Ze voelden zich heel erg koud, en heel erg alleen. En ook wel heel erg zielig. Toen zei Maria: Lieve schat, ik denk dat het kindje komt. Ik denk het niet alleen. Ik weet het wel zeker. Jozef keek snel om zich heen en zag daar in het weiland een stalletje staan. Snel liepen ze er heen. Hij hoefde haar gelukkig niet over het prikkeldraad te tillen, want ook dat bestond nog niet. In het stalletje werd het kindje geboren. En de ezel was heel tevreden, want nu lag tenminste iedereen in een stal in het stro. En er kwamen herders bij kijken en mensen die langsliepen, en iedereen was lief voor elkaar. Het was een echte warme stal. En weet je hoe dat kwam? Dat kwam omdat ze hier niet weggejaagd werden. Omdat iedereen lief was voor elkaar. Dat voelde zo goed dat ze gewoon begonnen te gloeien. En over die warmte, daar praten de mensen nu nog over. (Geschreven voor een kerstviering met ernstig meervoudig gehandicapten.) |
KerstverhalenArchives
December 2023
Categories |