Het was zwaar weer in Zorgland. Striemende tegenwind had de mensen moe gemaakt. De laatste seizoenen waren een uitputtingsslag geweest. Een donkere tijd snakte naar verlichting, en wie zich staande konden houden, maakten zich op voor de volgende bui. De gevoelstemperatuur daalde gestaag.
Te midden van al die onrust ploeterden Jozef en Maria, twee argeloze zorgvragers. Want dat waren ze. Jozef begon op leeftijd te geraken met de kwalen die daarbij horen en wilde een uitgebreidere aanvullende verzekering afsluiten. Maar kwam hij wel door de medische acceptatieprocedure? Zijn vriendin Maria was een stuk jonger en in verwachting van haar eerste kind, dat zeker te vroeg geboren ging worden. Ze moest al twee maanden het bed houden, maar nu had ze echt meer zorg nodig. Jozef kon het alleen niet meer opbrengen. Zoals velen hadden ook zij een brief ontvangen van hun zorgverzekering, waarin stond dat ze zich moesten schikken in de voorwaarden, en dat ze daar heel blij mee dienden te zijn. Er stond zeer minutieus in omschreven waar ze recht op hadden en in welke zorgcentra ze wel en vooral ook niet terecht konden. Veel keus hadden ze niet. En dus gingen ze op reis, helemaal naar de andere kant van het land. Want zo bleef het allemaal betaalbaar. Onderweg kwamen ze privéklinieken en particuliere verpleegvilla’s tegen. Maar ze zagen meteen wel dat hun verfomfaaide ezeltje geen gezicht zou zijn op de parkeerplaats van dergelijke herbergen. En waar ze bedremmeld met hun zorgpasje in de hand aanbelden, werden ze vriendelijk maar beslist geweigerd. ‘U begrijpt natuurlijk zelf ook wel dat we daar niet aan kunnen beginnen’, werd hen te verstaan gegeven, ‘want dan loopt het systeem vast.’ En Maria en Jozef knikten begrijpend. Ten langen leste, na bemiddeling van een zorgmakelaar, konden Jozef en Maria terecht in zorgboerderij ‘De Stal’, een sober bouwsel met veel authentieke elementen en natuurlijke klimaatbeheersing. Een os en een ezel maakten het concept van een stal compleet. Inmiddels was het nacht geworden, kerstnacht nog wel. Terwijl Jozef bedenkelijk om zich heen keek, beviel Maria, die zich comfortabel genesteld had op een zak hooi, of, zoals de hoogglansbrochure het had uitgedrukt “Tijdens de feestdagen in een ongerepte landelijke omgeving idyllisch genieten van het ouderschap”. De kleine knaap zette het direct op een janken. De ezel balkte: "Nou zie je hoe die zakkenvullers uit Jeruzalem de gewone mensen laten verrekken!" De os schudde zijn hoofd en zuchtte diep. Dat alles trok de aandacht van enkele herders uit de buurt. Vanwege het nachtelijk uur en hun kleine aantal, meende Jozef dat het de nachtdienst was. Maar één van de herders zei: ‘Weinig kans. De laatste zusters hebben na de pandemie ander werk gezocht. Ze waren zelfsturend, en dus stuurden ze zichzelf weg. En nu proberen wij een beetje de gaten te vullen als noodoplossing’. ‘Ooo’, zei Maria vanaf haar hooibaal, ‘jullie zijn zzp’ers?’ De herder vervolgde: ‘Maar het valt om de drommel niet mee hoor, om de roosters gevuld te krijgen, medicatie uit te zetten, de bestellingen te doen. We zijn hartstikke onderbezet… en dan willen ze ook nog dat we vers koken…’ ‘En vergeet de verplichte scholingen niet’, vulde een tweede herder aan, ‘en alle rapportages… Hebben jullie eigenlijk wel enig idee hoeveel tijd we per dag kwijt zijn aan het volschrijven van papyrusrollen?’ Nee, dat hadden Jozef en Maria niet, en de kleine al helemaal niet. ‘Hebben jullie dan helemaal geen ondersteuning? Als herders van zorgbehoeftige schapen?’ vroeg Jozef voorzichtig? ‘Nou’, legde een derde herder uit, ‘Dat dan weer wel. Er zijn teamondersteuners, teamcoaches, hr-coaches, netwerk-herders, van alles. En die doen allemaal hun best, echt. Maar als er een schaap geschoren moet worden, om het zo maar eens te zeggen, meneer, dan zal ík dat toch zelf moeten doen. Zo simpel is het ook.’ Jozef knikte wederom bedremmeld en twee schapen blaatten instemmend. De ezel balkte verontwaardigd: "Allemaal de schuld van die zakkenvullers in Jeruzalem!" waarop de os opnieuw zijn hoofd schudde en siste dat de ezel eerst zijn hersens moest gebruiken voordat hij zijn bek open trok. Op dat moment parkeerden er drie luxe kamelen met veel bombarie bij de zorgboerderij. Een even grote hoeveelheid heren in glanzende maatpakken daalde neder van hun rijdier en gespten kalfslederen koffertjes los van hun zadel. Met ferme tred liepen ze op het verbijsterde groepje herders af. ‘Wij zijn wijzen, wij komen van ver. Wij zijn extern ingehuurd als adviseur, ‘sprak de eerste wijze. De tweede wijze vulde hem zelfverzekerd aan: ‘Wij gaan die hut van jullie eens goed doorlichten, en daar een lekkere dikke boekrol over volschrijven’. En de derde: ‘En onze slimme adviezen gaan jullie implementeren, meteen nadat wij weer vertrokken zijn. Ja, dat maakt wel even indruk, hè!’ De herders, maar inmiddels ook de zorgbehoeftige heilige familie, stonden inderdaad met open mond als aan de grond genageld. Om de ongemakkelijke situatie te doorbreken, openden de wijzen prompt hun kalfslederen koffertjes en haalden er drie geschenken uit tevoorschijn: een sigaar uit eigen doos, een kortingsbon voor een congres over verandermentaliteit, en een konijn. Niet voor het kerstdiner, maar om uit een hoge hoed te toveren als de andere twee geschenken geen effect zouden hebben. De hoge hoed werd overigens niet meegeleverd, je moest medewerkers immers zelf verantwoordelijk maken voor hun proces. De ezel balkte voor de derde maal: "Allemaal de schuld van die zakke...." Verder kwam hij niet, daar de os hem een linkse directe van oudtestamentische allure had verkocht. Door de ontstane consternatie had men nauwelijks in de gaten dat er inmiddels engelen verschenen waren. Zij zongen hemelse liederen als ‘En van je hela hola, houd er de moed maar in’, en ‘We zullen doorgaan’, want dat is wat engelen doen. Naast harp spelen en kinderen helpen met oversteken uiteraard. Jozef en Maria richtten hun blik omhoog en dachten na over wat de toekomst brengen zou. De herders met al hun ondersteuning probeerden van ‘De Stal’ een mooi toekomstbestendig kleinschalig initiatief te maken, en de wijzen bleven druk in de weer met zichzelf en raakten steeds verder verstrikt in hersenspinsels. En het kleine knaapje? Dat groeide op en werd Minister voor Langdurige Zorg. Hahaha, nee hoor, natuurlijk niet. Hij werd een icoon van menslievende zorg en compassie voor miljoenen mensen door de eeuwen heen. De woorden die je kiest kleuren de werkelijkheid. Wie over een fooi spreekt, heeft geen bijster hoge pet op van zijn salaris, en als je met ‘die bulldog’ een buurman bedoelt, geeft dat weinig hoop op een duurzame vriendschappelijke relatie of een gezamenlijk beleden aardigheid in sigarenbandjes.
Thuisvoelen Zo is het ook in onze woonzorgcentra. Veel mensen die daar wonen of zorg ontvangen willen met hun voornaam aangesproken worden. En dat is begrijpelijk: hoe zou jij het vinden als je zelf thuis aangesproken zou worden als mevrouw Praatpaal of mijnheer Snoeshaan? Wanneer je Riet of Karel genoemd wordt, voel je je veel meer thuis en op je gemak. Je ervaart dat je gekend en gezien wordt. Dan stijg je uit boven de formele relatie die je als zorgvrager ook hebt met je zorgverlener. Je leven speelt zich immers op die plek af. En dat is heel wat. Dat is zoveel meer dan dat je een dienst afneemt. Zorg is geen lauwe rookworst die je anoniem in een warenhuis kunt verkrijgen, waarna je fluitend je weg kunt vervolgen zonder consequenties, zonder relatie aan te gaan met de verkoper. Mens Toch spreken wij in de zorg over cliënten. Een woord dat we vooral kennen uit de wereld van de commerciële dienstverlening. Het is een sjiek woord voor klant. Commerciële partijen bedienen zich graag van sjieke woorden, want dat schroeft de schijn van hun betrouwbaarheid op. De klant koopt of huurt een product, in dit geval een zekere behandeling, begeleiding of bijvoorbeeld woonondersteuning. En blijft voor het overige zoveel mogelijk een autonome burger. In de zorg wordt echter geen los product of dienst geleverd, maar worden mensen door medemensen geholpen om zoveel mogelijk mens te kunnen zijn of blijven in kwetsbare omstandigheden die ze niet zelf gewenst hebben. Ongelijkheid Als we iets verder kijken dan onze neus lang is, dan komen we erachter dat cliënt vanuit het Latijn ‘horige’ betekent. Oftewel: iemand die van de goede wil van een ander, een hoge heer (daar heb je de sjieke schijn weer) afhankelijk is voor zijn welzijn. En inderdaad, wanneer we het woord cliënt, of klant, gebruiken, dan kan dat een onbehaaglijk gevoel van ongelijkheid oproepen. Een machtige organisatie die een tree hoger staat dan de klant die zich bedremmeld moet schikken in wat de organisatie haar toewerpt. Dit kunt u bij ons kopen. Een klant is een afnemer, de producten en diensten zijn aanbodgericht. En vergeet het commerciële belang niet: het woord klant brengt ook met zich mee dat die verleid moet worden om meer aan te schaffen dan ze aanvankelijk van plan was, om omzet en winst op te stuwen. Als je niet uitkijkt wordt je dus inderdaad een worst voorgehouden. De klant is dan misschien wel koning, maar dat is hij enkel omdat de winkelier zich terdege realiseert dat hij afhankelijk is van diens portemonnee. Er schuilt een verborgen agenda achter. Perspectief Commercieel taalgebruik hoort niet thuis in de zorg. Maar als we daar toch aan vastzitten, mag ik dan suggereren om onze medemens die de zorg van zijn medemens nodig heeft voor de aardigheid eens geen cliënt meer te noemen, maar opdrachtgever? Zomaar, als experiment. Dat draait de verhoudingen namelijk meteen radicaal om. Dan is het de zorgvrager, de opdrachtgever dus, die in regie is en aan de touwtjes trekt. Die niet van goede wil afhankelijk is. Hierdoor heb je als zorgverlener meteen weer in de smiezen waarom je bestaat en voor wie je werkt, je bent opeens afhankelijk van de zorgvrager. En de zorg is opeens vraaggestuurd. Een heel ander en verfrissend perspectief. Doel Uiteindelijk is een dergelijke omkering natuurlijk ook niet heilzaam, want goede zorg is nu eenmaal gebaat bij gelijkwaardigheid. Zorgverleners moeten zorgvragers niet bekijken als zielepoten over wie zij de baas kunnen spelen omdat ze toch niet voor zichzelf kunnen beslissen, en zorgvragers mogen andersom hun zorgverleners niet kleineren tot inwisselbare productleveranciers die hun wensen klakkeloos moeten inwilligen. Het komt er uiteindelijk op neer dat we elkaar niet als middel tot een doel gebruiken, maar elkaar tot doel hebben. Als mens tot een medemens. En dan lekker samen van die worst genieten. Ik zou hem alleen wel nog even opwarmen. “Even” geen hand
Het begon met het verzoek elkaar even geen hand meer te geven. De premier demonstreerde op de nationale tv meteen hoe moeilijk dat is. Onze ingesleten gewoonten zijn hardnekkig. Toen konden we er nog wat om grinniken. Het lijkt al lang geleden in een andere wereld. Toch is het recent en is het lachen ons de week erna heel snel vergaan. Wat kan er veel veranderen in een korte tijd. De sluis Want het coronavirus raakt ons inmiddels allemaal, direct of indirect. Voor ons in het verpleeghuis heeft dat grote gevolgen. Dat wordt al meteen pijnlijk duidelijk wanneer je naar binnen wilt. De sluis waardoor je binnenkomt, die normaal gesproken bedoeld is om te voorkomen dat bewoners buiten verdwalen, is nu een echte sluis geworden. Een harde grens tussen de buitenwereld en de binnenwereld. Met de sluis als niemandsland. Niemand mag het gebouw meer betreden als het niet echt noodzakelijk is. Leveranciers moeten hun waren in de sluis zetten, familieleden laten er schone was achter en pakken vuile was mee. Medewerkers van de infobalie hebben de ondankbare taak mensen soms met klem te vertellen dat ze écht niet binnen mogen komen. En dat is pijnlijk, heel pijnlijk. Niemand mag er in. Dochters, zonen, kleinkinderen, echtgenoten… iedereen is veroordeeld tot contact via telefoon, tablet of brief. Binnen is het stil En andersom geldt het evenzeer: niemand mag er uit. Bewoners worden geacht binnen te blijven. Dat was nog wel te harden als je er binnen een feestje van kon maken. Maar daar is weinig kans op. Ongeveer alle activiteiten en groepsgebeurtenissen zijn afgelast, de Gasterij is uitgestorven en bewoners zitten meer op hun eigen kamer dan in de huiskamer. Sociaal? Dit – en nog veel meer – zijn de praktische consequenties van het belangrijkste principe in de strijd tegen dat onzichtbare virus, namelijk ‘social distancing’, oftewel sociale onthouding of sociaal afstand houden. En natuurlijk snap ik heel goed wat ermee bedoeld wordt, namelijk dat we door afstand van elkaar te houden de verspreiding van het virus helpen voorkomen. Maar tegelijk dacht ik plots: dat afstand nemen kun je eigenlijk helemaal niet sociaal noemen, dat is juist asociaal. En daarmee komen we tot de kern van wat dit allemaal met mensen doet. Juist omdat wij allemaal van nature gericht zijn op sámenleven, op contact met medemensen, blijven we nu verstoken van wat we het meest nodig hebben: namelijk de ervaring dat we met elkaar verbonden zijn, een aanraking. Contact, juist ook lichamelijk contact, is zo essentieel voor ons. Op anderhalve meter afstand blijven is ongemakkelijk en vaak zelfs onverdraaglijk. Wie verzorgd moet worden door mensen in beschermende kleding zal dat nog navranter ervaren. Bron van inspiratie of van besmetting Juist in omstandigheden waarin kwetsbare mensen zich onzeker, angstig, misschien verlaten voelen, waarin ze geen bezoek kunnen ontvangen en geen activiteiten kunnen ondernemen, de dag maar moeten uitzitten, terwijl ze bewust of onbewust de spanning en onzekerheid om zich heen ervaren, is er zo’n grote behoefte aan nabijheid. Aan liefdevolle medemenselijkheid. Aan een aanraking. En juist dat is nu erg ingewikkeld. Het lijkt een dilemma: om als mens te overleven moeten we datgene waar we als mens voor en van leven, onze sociale contacten, op een laag pitje zetten. En dat doet wat met je, hoor. Op straat zie je mensen met een boog om elkaar heen lopen, terwijl ze elkaar niet of argwanend aankijken. Wanneer we elkaar niet meer zien als bron van inspiratie maar als bron van besmetting, zijn we ver heen in onze menselijkheid. Immuniteit En dat zouden we in deze tijd in de gaten moeten houden. Dat we een bron van inspiratie en hoop voor elkaar blijven – of worden. Inmiddels worden er door het hele land in buurten en huizen allerlei initiatieven ontplooid om mensen te ondersteunen en een hart onder de riem te steken. En meestal niet door instanties, maar gewoon door eenvoudige mensen zoals jij en ik die hun hart laten spreken, die het een onverdraaglijke gedachte vinden dat we van elkaar geïsoleerd en vervreemd raken. Dat mogen we niet laten gebeuren. Zeker niet in de beslotenheid van een verpleeghuis. We moeten niet als verwende kleuters afwachtend kijken naar een overheid, wijzen naar instanties of mazen in de wet zoeken om tóch ons lolletje te kunnen blijven doen, maar een volwassen en menslievende verantwoordelijkheid nemen om naar elkaar om te zien. Om onze menselijkheid te versterken. Zodat als het virus uitgedoofd is, onze sociale samenhang krachtiger geworden is. Dat we immuun geworden zijn voor asociale krachten. Zoals het vaccin voortkomt uit de ziekmaker. Ben ik nog de baas over mijn eigen leven? Wie bepaalt wat ik mag en moet? Waar ligt de grens?
Het zijn me nogal vragen. De meeste mensen, voor wie het alledaagse leven vanzelfsprekend is, worstelen bijvoorbeeld met wat ze vanavond zullen eten, waar ze deze zomer op vakantie zullen gaan en of ze zich deze keer in de uitverkoop een beetje moeten inhouden. Maar wanneer je op een kwaaie dag te maken krijgt met de professionele zorgverlening, krijg je op slag andere zorgen. Dan gaat het opeens niet meer over je vakantie of je auto, maar over hoe laat je uit bed komt en hoe vroeg je er weer in gaat, welk medicijnen en therapieën je wel of niet wilt hebben, of je gereanimeerd wilt worden. En vooral: wie dat bepaalt. Soms hebben bewoners in een verpleeghuis het gevoel dat ze overgeleverd zijn aan de goede wil en het toeval. Natuurlijk zijn de verzorgenden liefdevol en zorgzaam. Maar als je voor elk wissewasje op een belletje moet drukken, omdat je er hulp bij nodig hebt, dan gaat dat onder je huid zitten. Wanneer anderen handelingen van je overnemen die je voorheen altijd zelfstandig deed, dan doet dat iets met je. Je bent de regie kwijt. Sterker nog: ben ik mezelf nog wel? En wat ben ik nog waard? Beteken ik nog iets? En voor wie dan? Op dat moment kan het gebeuren dat je gaat twijfelen aan de zin en het nut van je leven. Zo hoeft het voor mij allemaal niet meer… Deze gedachten en emoties zijn heel normaal. Ze horen bij het aanpassingsproces van een nieuwe fase in je leven. Eigenlijk is het een rouwproces. Je moet loslaten wat je dierbaar en vertrouwd is, en daarmee probeer je verder te gaan. En juist over die allerbelangrijkste dingen, praten we het minst. We flappen er de hele dag vanalles uit, maar wat ons wezenlijk raakt, houden we vaak stil. We zijn bang dat het ons te veel pijn doet, dat het verdriet nooit meer over zal gaan als we erover praten, of dat we erin zullen verdrinken. De ervaring leert echter dat het zo niet werkt. Het lucht wel degelijk op. Het kan perspectief bieden en nieuwe ademruimte. Probeer het eens. Want gedeelde smart… U weet het wel hè. Warme zomeravonden roepen herinneringen op aan gezellige terrasjes, zwoele muziek en kleurige cocktails. En natuurlijk de heldere sterrenhemel waaronder je ooit samen wandelde. Laatst keek ik ’s nachts omhoog en zag de maan in volle glorie schijnen. Opeens moest ik eraan denken dat het deze zomer 50 jaar geleden is dat er voor het eerst een mens een voet op de maan zette. Weet je het nog? De hele wereld zat aan radio en televisie gekluisterd om Apollo 11 astronaut Neil Armstrong de historische woorden te horen zeggen: ‘Dit is een kleine stap voor een mens, maar een grote sprong voor de mensheid’, waarna hij de maanlander afstapte in het grijze maanstof.
En dat was mooi gezegd. Inderdaad, soms kan iets kleins, iets schijnbaar onbenulligs, een enorme prestatie zijn. Het eerste kleine stapje van iemand die revalideert, is tegelijk een enorme stap voorwaarts. Het neerzetten van een foto’tje van je overleden partner op je nieuwe kamer, kan de eerste stap zijn naar het aanvaarden van je veranderde leven, en dat is heel wat. Voor de eerste keer op je hals-alarm drukken lijkt een kleinigheid, maar het is een grote stap om op die manier te erkennen dat je niet alles meer alleen kunt, dat je soms hulp nodig hebt. En zoals Neil Armstrong heel veel mensen nodig had om dat kleine stapje op de maan te kunnen zetten, zo hoeven wij het ook niet alleen te doen, hebben ook wij mensen om ons heen nodig die ons ondersteunen om die nieuwe stap voorwaarts te zetten. Durf het maar. Zomerbeelden. Iedereen heeft ze wel. Vlaktes vol met kleurige veldbloemen, vogelgefluit waarmee je ’s ochtends ontwaakt, beslagen glazen koud bier, en zon. Vooral veel zon. De avonden worden er zo aangenaam door. Lekker lang licht, tot laat in de avond. En dan die warme schemering waarin een langverwachte koelte komt opzetten…
Juist daarover viel mij onlangs iets op. Iets wat nog niet eerder tot me was doorgedrongen. Het begin van de zomer valt samen met de langste dag. Bij ons beeld van de zomer hoort dat het tot laat licht blijft. Maar dat is dus niet zo. Aan het begin van de zomer gaat de zon rond tien uur onder, en dat wordt steeds vroeger tot ze aan het eind van de zomer in september al om half acht achter de horizon verdwijnt. Maar toch is het warmer en beter dan in de lente. De beste tijd is dus niet per se de langste. Dat is misschien ook wel een aardig beeld voor een mensenleven. Als de langste tijd geweest is, moet de beste tijd nog komen. Gek hè, dat je daar nooit zo bij stil staat. Als we op dezelfde manier tegen mensen aankeken als tegen de seizoenen, dan was ons beeld van de ouder wordende mens al een stuk zonniger. Wanneer we aan de lente denken, komen er ogenblikkelijk beelden in ons op van waggelende kuikentjes, springende lammetjes en felgekleurde wuivende veldbloemen. Ja, de lente is ontegenzeggelijk synoniem aan nieuw leven. Alsof het nieuwe jaar dan pas écht begint.
Het is dan ook eigenlijk heel logisch dat vroeger, en in sommige culturen nog steeds, het nieuwe jaar begon met de lente. Denk je eens in: nieuwjaar in maart! Dat is trouwens de reden waarom februari minder dagen heeft. Het was de laatste maand van het jaar, en meer dagen schoten er niet over. Het komt ook zo natuurlijk overeen met een mensenleven. Het begint pril en fris met een nieuw leven, dan komen we tot bloei met alle talenten en mogelijkheden die we kunnen ontplooien, vervolgens kunnen we in onze herfst gaan oogsten wat we een leven lang gezaaid hebben, en tenslotte volgt de ouderdom waarin de ontwikkelingen stil lijken te staan. Maar intussen broeit er vanalles dat doorgegegeven kan worden.Vergeet dat laatste niet! Terwijl de zomer beurtelings hittegolven en stortregens over ons uitstort, is de vakantieperiode losgebarsten. Al die meisjes en jongens, vrouwen en mannen, werknemers, scholieren, zelfstandigen, die zich (minstens in hun eigen verbeelding) het hele jaar lang hebben afgebeuld, snakken naar een periode waarin ze kunnen loskomen van hun dagelijkse verplichtingen. Uitslapen, reizen, lezen, bergen beklimmen, onder een parachute achter een speedboot aan de lucht in getrokken worden… je kunt het zo gek niet verzinnen of je kunt het beleven. De vakantie- en vrijetijdsindustrie draait op volle toeren; het is een miljardenbranche, want mensen hebben geld te besteden en zijn ook bereid dat te doen voor een ‘onvergetelijke belevenis’, zoals de glanzende brochures het aanprijzen.
Tenminste, als je gezondheid dat toelaat. Zoals zo vaak gaat de maatschappij uit van vitale, frisse, draagkrachtige mensen. Wie in een zorgcentrum leeft, komt er vaak bekaaid vanaf. Natuurlijk wordt er in huis vanalles georganiseerd, natuurlijk kun je eens met de Zonnebloem mee, of het Rode Kruis, natuurlijk komen de kinderen je een keer halen. Maar het is anders dan toen je zelf lekker je eigen gang kon gaan, je eigen plannen kon maken. Nu ben je overgeleverd aan de goedheid van anderen. En dat wringt wel eens. Als je het hele jaar ‘vrij bent van verplichtingen’, heb je dan het hele jaar vakantie? Sommigen beleven het zo en staan elke ochtend vol verwachting op. Anderen zien het dagelijks leven als een opgave, en dus een verplichting. Gelukkig zijn mensen heel flexibel en goed in staat om zich aan te passen aan de situatie waarin ze zich bevinden. Je kunt je hart vrij maken van verplichtingen en elke kleine gebeurtenis beschouwen als een bijzonder moment. De schoonheid zit in het dagelijks leven. De vrijheid ook. Een mooie zomer gewenst! “Zolang ik nog kan genieten, heeft mijn leven nog zin.” Ik hoor het regelmatig mensen zeggen. En dat is natuurlijk niet voor niets. De dag is nu eenmaal veel plezieriger als je kunt kijken naar een mooi programma, als je kunt luisteren naar een muziekstuk dat je raakt, of als je een ontroerend boek kunt lezen. Dat heeft niet alleen te maken met afleiding tegen verveling. Het is veel meer. Doordat je ergens van geniet, heb je de ervaring dat het leven mooi en goed kan zijn. Dat het leven zin heeft. Soms zelfs dat het leven meer en groter is dan je eigen kleine omstandigheden. Dat noemen we ‘inspiratie’. We noemen dat soort dingen niet voor niets soms ‘hemels’ of ‘goddelijk’. Sommige dingen lijken bovenmenselijk mooi.
De lente is bij uitstek de tijd waarin we kunnen genieten van de natuur. Bomen staan vol bloesem, we worden ’s ochtends gewekt door vogelgezang, jonge lammetjes en koeien die huppelend de wei inspringen vertederen ons. We staan verwonderd over zoveel schoonheid. Het doet ons goed. Wie kan genieten van het moois om zich heen, is een gelukkiger en tevredener mens dan wie enkel oog heeft voor wat er allemaal aan het eigen leven ontbreekt. Schoonheid maakt een verlangen in ons wakker. En verlangen drijft ons voort. Het geeft ons zin in de dag, zin in het leven. Ondanks de gebreken. je kunt veel beter omgaan met beperkingen wanneer er iets te genieten valt. En er valt meer te genieten dan je soms denkt. Geniet van de lente! Voor heel veel mensen is de decembermaand bij uitstek de maand van ontmoetingen. Lekker samen zijn met familie en vrienden, goede momenten samen beleven, waardevolle dagen delen.
Wanneer je ouder wordt, en zeker wanneer je in een zorgcentrum terecht komt, gaat de glans van de feestdagen een beetje af. En dat komt vooral omdat er minder “te ontmoeten” valt. Je man of vrouw is inmiddels overleden, vrienden zijn niet zo mobiel meer, kinderen hebben hun eigen leven… Het is allemaal begrijpelijk, en ouderen willen daar ook zeker begrip voor opbrengen, maar tegelijk betekent dat wel minder contacten, minder gezelligheid. Het kan een hele klus zijn om een feestelijk gevoel bij de decemberdagen te krijgen. Natuurlijk doen de medewerkers op de afdeling hun best, en is alles sfeervol aangekleed, maar het is toch altijd anders dan thuis. De buitenkant is gezellig, nu de binnenkant nog. Met kerstmis vieren we de ontmoeting van de wereld met de liefde. Bij het kerstkind kwamen herders en koningen van alle volken en culturen bij elkaar. Vrede op aarde was een visioen dat op die plek even mogelijk leek. Kerstmis is inderdaad het feest van de ontmoeting. Als je iemand echt ontmoet dan laat je je ook kennen. God liet zich kennen in een mensje. En toen dat mensje groot geworden was, legde hij zelf telkens de nadruk op ontmoeten. Hij bracht mensen bij elkaar, probeerde begrip te kweken, verschillen te overbruggen, en te laten zien dat er méér is dat verschillende mensen verbindt dan dat hen onderscheidt. Dat is voor ons een aansporing om zelf ook opnieuw mensen te ontmoeten. Andere mensen misschien. Mensen zijn op zoek naar elkaar. Laat je vinden. Op je afdeling, in je kamer. In je hart. |
Columns ZorgArchives
December 2022
Categories |