Ja, we zeggen het zo vaak: “de donkere dagen voor kerst”. Het is een staande uitdrukking. Daar kunnen we echter twee tegengestelde emoties mee uitdrukken.
Laatst sprak ik een wat wanhopige man die met waterige ogen vertelde over de dingen waarmee hij worstelde in zijn leven. Hij zag weinig lichtpuntjes meer en sloot af met: “Maar ja, het zijn dan ook de donkere dagen voor kerst, nietwaar…” waarmee hij bedoelde dat het zeker niet het meest opgewekte jaargetijde was. Althans voor hem niet. Want niet lang daarna kwam een mevrouw me vertellen wat voor sfeervolle plannen ze had met de decembermaand. “Want, ja”, zei ze samenzweerderig, “het zijn weer de donkere dagen voor kerst, nietwaar”. Voor haar stond dat synoniem aan gezelligheid, een knusse zithoek bij de open haard, kaarsjes overal en gouden engeltjes aan het plafond. De wereld is schijnbaar zo licht of zo duister als we haar zelf ervaren. Alles hangt af van de gesteldheid van je eigen hart. Ben je een optimistisch mens, dan zie je overal licht en mogelijkheden, maar ben je wat somberder ingesteld, dan zie je vooral wat er allemaal niet goed gaat in je leven en in de grote wereld. Je voelt je bedreigd. Vaak wordt het ons zo voorgespiegeld: als je er geen gat meer in ziet, dan moet je gewoon anders gaan denken. Een knop omzetten. Hoepla, zo gebeurd. Maar dat gaat zomaar niet! Er kan van alles in ons leven voorvallen dat je met de beste wil van de wereld niet positief kunt noemen. Dat heeft niets te maken met de manier waarop we er tegen aan kijken, maar met objectieve feiten. Bloedige aanslagen in de wereld, de mededeling van je arts dat er “niets meer aan te doen is”, een kleinkind dat een verkeersongeluk krijgt… We kunnen allemaal genoeg voorbeelden uit ons eigen leven opsommen. En wie dat niet kan, is een ongelofelijke bofkont. Het leven legt nu eenmaal dingen op onze deurmat waar we niet om vragen, maar waar we wel mee om moeten gaan. Soms zien we inderdaad geen lichtpuntjes meer. Dat kan. En als mensen maar blijven zeggen: “Je moet lichtpuntjes zoeken en je daar aan vast houden”, terwijl je ze echt niet kunt vinden, is pijnlijk. Soms weet je niet wat je moet doen, of wat je moet zeggen. En toen las ik dit gedichtje van Toon Hermans: Lichtpuntjes Soms zijn ze groot Soms zijn ze klein Je hoeft ze niet te zoeken Je kunt ze ook zijn Het opende mijn ogen. We moeten het licht niet verwachten van een ander. Blijven zoeken naar iets wat er misschien niet is. Wachten tot iemand ons komt verlichten. Nee, we kunnen zelf dat lichtpuntje zijn. Da’s een stuk dichterbij. Want het komt uit ons eigen hart. Dat is ook een boodschap van kerstmis: Licht komen brengen. En niemand zegt dat het eenvoudig is, niemand mag je kwalijk nemen dat je alleen duisternis om je heen ziet. Maar als je zelf een lichtpuntje bent, dan kun je wel je weg vinden in die duisternis. En dat is een verschil van dag en nacht. Ik wens u allemaal toe dat u zelf licht kunt geven in deze donkere dagen. Al enkele dagen keek ik ’s ochtends tijdens het ontbijt verwachtingsvol de tuin in. Uit het nestkastje klonk vanaf een zekere dag hoog gepiep, dat naarmate de dagen lengden steeds wat lager werd, ten teken dat de koolmezenkuikens gestaag groeiden. En omdat geduld wordt beloond, mocht ik vanochtend dan eindelijk getuige zijn van het uitvliegen van het gevederde kroost. Eén voor één hupten ze het kastje uit om stuntelig boven de planten te fladderen. Maar op hetzelfde moment stortten zich plots vanuit verschillende hoeken drie enorme eksters op de naïeve vogeltjes. Ze moeten al een tijd op de loer hebben gezeten. Ik meen dat de mezenjongen het allemaal overleefd hebben, al was de kleinste en jongste flink gehavend. Met open mond had ik het tafereel gadegeslagen.
Die middag vroeg een bewoonster mij: ‘Waarom zijn mensen zo meedogenloos?’ Het was een gewetensvraag. Natuurlijk moest ik ogenblikkelijk aan mijn mezenjongen en de eksteraanval denken. Ja, de natuur is hard en wreed. Eten en gegeten worden. Het is allemaal onlosmakelijk verbonden met de kringloop van het leven. Ook wij mensen zijn een onderdeel van die natuur. Of we het nu leuk vinden of niet: veel van ons gedrag is afkomstig van overlevingsinstincten die al honderdduizenden jaren deel uitmaken van ons brein. Daarom zijn mensen meedogenloos. Maar dat was natuurlijk niet het juiste antwoord op de vraag die me werd gesteld. Zij wilde geen historische of biologische verklaring van me horen. In de vraag naar het waarom klonk een teleurstelling door, en uiteindelijk een zoektocht naar hoe ze om kon gaan met datgene waarmee het leven haar om de oren had geslagen. Het was – zoals vaak – een vraag zonder antwoord. Ze wilde geen college van me, maar dat iemand haar hand zou vasthouden. De unieke mogelijkheid die mensen hebben om mededogen te tonen, zich het lot van medemensen aan te trekken en soms met gevaar voor eigen leven een ander te helpen, zonder er iets voor terug te krijgen, dat is het enige antwoord op de hardheid van de natuur. Soms zijn dat zulke grote verhalen dat er later films over worden gemaakt waar we met bewondering over spreken. Maar veel vaker is het de kleine praktijk van elke dag. Van mensen die bij elkaar op de afdeling wonen, elkaar ’s ochtends tegenkomen in de lift, en zien: deze mens is net zo kwetsbaar als ik. Compassie is het begin van het antwoord. Dat maakt anonieme mensen tot mensen om van te houden. Daar kan geen ekster tegenop. Wanneer je al wat langer op deze aarde rondloopt dan weet je: zoveel mensen, zoveel meningen.
Op mijn eerste werkdag van het nieuwe jaar sprak ik binnen een kwartier twee mensen die daarvan het levende bewijs waren. De eerste was een man die me vertelde dat hij zó opgelucht was dat de feestdagen weer achter de rug waren. Sinds hij opgenomen was, leek het wel alsof de familie uiteen viel, de gezelligheid verdampte en het gemis met de dag groter werd. De feestdagen confronteerde hem te veel met alles wat hij kwijt was geraakt. Meteen daarna sprak een vrouw me aan die duidelijk maakte dat ze het maar wat jammer vond dat de heerlijke decembermaand al weer voorbij was. Want sinds ze hier in huis woonde was ze zoveel kwijtgeraakt, ze zag haar familie veel minder dan eerst, en de sfeer was natuurlijk heel anders dan thuis. En daarom had ze juist zo genoten van de kerstdagen. Ze kreeg bijna tranen in haar ogen toen ze zag dat de kerstbomen afgetuigd werden. Even later beklom ik de trap (u snapt het natuurlijk, mijn goede voornemens…) en schudde verwonderd mijn hoofd. Beide mensen hadden dezelfde ervaringen, maar verbonden daar tegenovergestelde conclusies aan. Vaak zeggen we dan: ja, het zal de aard van het beestje wel zijn. Maar dat is het niet alleen, denk ik. Zoals sporters zichzelf kunnen aanpassen tot het verrichten van prestaties waartoe ze dachten niet in staat te zijn, of zoals studenten soms grote moeite moeten doen om zich bepaalde kennis of vaardigheden eigen te maken, zo kunnen ook wij onszelf leren om op een gunstige manier met de werkelijkheid van alle dag om te gaan. Een manier die ons vooruit helpt, in plaats van ons tegenhoudt. Anders gaan denken. ‘Omdenken’ noemen ze dat tegenwoordig. En die kunst komt, opvallend genoeg, met de jaren. Ga zelf maar eens na: als jongeling had je allerlei verlangens, wilde je van alles. En naarmate je ouder werd, kon je genoegen nemen met minder, meer genieten van kleinere dingen. Waar de jeugd uitkijkt naar een verre spannende vakantie, daar verlangen vele oudere mensen naar een gewoon leven. ‘Het beste leven is een gewoon leven’, formuleerde iemand het eens. En dat blijkt zo te zijn. Wij mensen zijn het gelukkigst wanneer we ons dagelijkse, kleine leven kunnen leiden. Wanneer alles ‘gewoon’ is. En dat komt natuurlijk omdat je gaandeweg de ervaring krijgt dat het gewone niet vanzelfsprekend is. Dat wil niet zeggen dat we elkaar een saai leven toewensen, maar wel dat we elkaar toewensen oog te hebben voor de gewone dingen, die vaak zo buitengewoon zijn. De kersttijd staat vanouds garant voor gezelligheid en sfeer. Etalages van winkels, huiskamers, ja, hele straten worden opgetuigd met lampjes, sterren, kerstdecoraties en groene takken. En natuurlijk sneeuw. Het liefst uit een spuitbus, want dan hebben we wel de sfeer, maar niet de kou. Want het moet natuurlijk wel praktisch blijven, en warme chocolademelk of glühwein hebben we niet altijd bij de hand.
Eén van de belangrijke symbolen van kerstmis is de kerstster. Die kennen we als rood-groene plant, maar natuurlijk vooral uit het kerstverhaal. De ster die de weg wees naar de kerststal en daarboven stil bleef staan om aan te wijzen waar de vrede en de goedheid in deze wereld te vinden was. De drie koningen kwamen van ver en hadden aan de ster een veilige wegwijzer. In de kerstverhalen en kerstafbeeldingen zien we ook steevast twinkelende sterretjes aan de hemel. Ze lijken tot leven te komen in de duizenden kleine lampjes die ons in de winkelcentra tegemoet flonkeren. We zijn zo aan die kerstsfeer gewend geraakt door de jaren heen, dat we daar verwachtingen bij koesteren. We zeggen al snel: nou, het viel dit jaar een beetje tegen. Of: het was wel anders dan we gewend waren. We hebben het misschien niet altijd in de gaten, maar ongemerkt verwachten we van anderen dat die voor ons de kerstsfeer maken. Dat wij als het ware consumenten van de kerst zijn. Terwijl de kerstsfeer niet gebracht wordt door een snoer met lampjes die je in een stopcontact moet steken, maar doordat je eigen hart en je ogen flonkeren. Wanneer we elkaar eens als kerstkado een complimentje geven, dan zal je zien dat de mensen om je heen gaan stralen als sterren. Daar kan geen kerstboom tegenop! ‘Complimenten stralen als sterren’. Dat is het kerstthema van Archipel dit jaar. Gewoon, omdat we iedereen, cliënten, hun familie en vrienden, medewerkers, de kans willen geven om te stralen voor elkaar. Wat is er mooier dan een stralend, lachend gezicht. Daar kijk je toch veel liever tegenaan dan tegen een ontevreden tronie die zit te wachten tot eindelijk eens iemand op het idee komt om die slinger op de juiste plek te hangen? Laten we niet wachten tot iemand voor ons de sterren op komt hangen. Laten we zelf sterren zijn voor elkaar. Maak elkaar een complimentje! Wij wensen iedereen een stralende kerst! Hoe vaak horen we het mensen niet zeggen: “Ik zou er wel een boek over kunnen schrijven!” Het is een gevleugelde uitspraak van mensen die al het een en ander in het leven hebben meegemaakt. Betrapt u zichzelf er ook wel eens op?
Wanneer je al heel wat jaartjes op deze aarde rondloopt, dan heb je ook een heel verhaal te vertellen. Mooie dingen, maar vaak ook moeilijke momenten, pijnlijke gebeurtenissen… “Dat is met geen pen te beschrijven”, dat is ook zo’n uitspraak. We zeggen ermee dat anderen toch niet kunnen begrijpen wat we allemaal hebben meegemaakt en hoe diep dat heeft ingegrepen in ons leven. Het leven laat sporen na, littekens soms. Iedereen heeft zijn levensverhaal, maar er zijn inderdaad maar heel weinig mensen die er ook echt een boek over schrijven. En dat is eigenlijk heel jammer. Hoeveel schitterende verhalen van mensen gaan er niet verloren? Gewoon, omdat ze niet opgeschreven worden. Gewoon, omdat niemand er naar vraagt. Velen willen hun kinderen en kleinkinderen niet ‘lastigvallen’ met verhalen van vroeger, met geklaag over moeizame momenten uit hun levensgeschiedenis. Maar het verhaal dat ieder mens te vertellen heeft, is uniek. Jouw levensverhaal is het verhaal van wie je bent, van wat je bent. Alles komt samen in je levensverhaal, je hele wezen. Wanneer mensen de gelegenheid krijgen hun verhaal eens rustig en uitgebreid te vertellen, gaan er harten open, gaan ogen stralen. Door de verhalen te vertellen ga je zelf ook de rode draad van je leven zien, waardoor het meer kleur krijgt, maar ook meer betekenis. Je leert zelf de zin van je leven zien. En dat is grote winst. Dan weet je weer waar je het allemaal voor doet. De zorg voor het levensverhaal is belangrijk. Die verhalen zouden gekoesterd moeten worden. Ook door de mensen die zorgen. Want dan is een mens opeens geen nummer meer, geen cliënt of patiënt, maar een individu. Zou je niet anders met iemand omgaan als je haar of zijn persoonlijke geschiedenis zou kennen? We zouden vrijer mogen zijn in het vertellen van onze verhalen, maar ook in het vragen naar de verhalen van de mensen om ons heen. Het is boeiend, interessant, noodzakelijk, en leuk. Tenslotte is gedeelde smart ook halve smart en gedeelde vreugde dubbele vreugde. Soms hoor ik wel eens zeggen: “Ik heb maar niks gezegd, ze hebben toch geen tijd…” Maar misschien dat die tijd wel gemaakt wordt als er een boeiend persoonlijk verhaal op tafel komt. Misschien snijdt het mes wel aan twee kanten. Van verhalen word je rijker, zowel door ze te delen, als door ze te horen. En in de zorg is het levensverhaal essentieel, om die mevrouw of meneer niet als een aandoening te zien, maar als een individu met een boeiend en rijk leven, die het waard is om voor te zorgen. “Pater!” hoorde ik pas geleden in de gang roepen. De vrouw bleek mij te bedoelen. Ik draaide me naar haar om en vroeg haar wat ze op het hart had. “U steekt toch zeker wel een kaarsje aan vanavond hè? Doe maar een dikke! Het zal nodig zijn.” Ik vreesde dat haar verteld was dat ze aan een akelige ziekte leed en dat ze het aan haar kinderen moest gaan vertellen, maar nee hoor. Ze bedoelde de voetbalwedstrijd waarin het Nederlands elftal die avond zou gaan schitteren. Althans dat hoopte ze. En hoewel ik weinig warme gevoelens koester voor voetbal, beloofde ik haar die kaars te branden. Dat stemde haar gerust, en opgewekt schuifelde ze verder met haar rollator waaraan oranje vlaggetjes geknoopt waren.
Verwonderd keek ik haar na. Haar leven zou in geen enkel opzicht veranderen, of Nederland nu een klaterende overwinning zou boeken, of smadelijk met 10-0 ten onder zou gaan. Toch was het voor haar belangrijk. Zelfs zo belangrijk dat ze de Allerhoogste voor haar karretje wilde spannen om die overwinning af te smeken. We proberen op allerlei manieren grip te krijgen op het leven. Het te ‘begrijpen’. We willen snappen waarom dingen gebeuren, en het liefst willen we dat kunnen beïnvloeden. Maar telkens komen we er achter dat er vaak geen oorzaak is waarom iets gebeurt. Vooral op de belangrijkste gebieden van ons leven. Ziekte is geen straf ergens voor, en tegenslag heeft vaak geen reden. Slechte dingen gebeuren gewoon. En dat kunnen aanvaarden is de echte levenskunst. Maar dat valt niet mee. We willen graag iets of iemand de schuld kunnen geven, maar wie? Er is geen schuld. Het is er gewoon. Bij voetbal hebben we tenminste nog de keeper, of de coach, om een uitbrander te geven als het misloopt. In het echte leven kunnen we kwaad worden op onszelf, op de dokter, op God, op de hele wereld... maar we weten wel dat die niet écht de oorzaak zijn van de ellende die ons overkomt. Een kaarsje opsteken voor de afloop van een voetbalwedstrijd is misschien nutteloos, maar niet zinloos. Het is een symbool van de hoop die in ons leeft. De hoop en het vertrouwen. En dat is belangrijk. Juist bij tegenslagen die zo zinloos lijken. Dan hebben we inspiratie, begeestering, nodig. Om tegen de stroom van de ellende op te roeien. Het hoofd boven water te houden. En het gaat natuurlijk niet om dat kaarsje. Iedereen heeft wel iets dat innerlijke kracht geeft. Daardoor worden we ook buigzaam. Zodat we niet bij de eerste tegenslag breken, maar terugveren en overeind blijven. Op die momenten zijn we vaak sterker dan we zelf dachten. Hebt u de ballen en de kerstguirlandes nog in huis hangen? Of was u blij dat u het hele boeltje weer snel kon opruimen? In dat laatste geval hoort u volgens mij bij de meerderheid van de Nederlandse bevolking. De kerstaankleding begint steeds vroeger, maar we hebben er dan ook eerder genoeg van. Dat is natuurlijk niet zo vreemd. De slingers en de glimmende engeltjes denderen eind september al in de winkels binnen. Tegen de tijd dat het kerstmis is, zijn we allemaal al zo overvoerd, dat het onze oren uit komt.
U weet waarschijnlijk nog hoe het was. Het kerststalletje en eventueel de boom werden pas enkele dagen voor kerstmis gezet, en bleven staan tot minstens Driekoningen, 6 januari. Een enkele fanatiekeling hield het zelfs vol tot Maria Lichtmis, 2 februari. Het is een kenmerkend verschijnsel dat we overal wel zien. Waar we vroeger vierden vanáf een bepaalde feestdatum, nemen we tegenwoordig een lange aanloop en vieren we tót aan het feest zelf. En daarna is het ook meteen afgelopen. Dan willen we weer naar het volgende. Het tekent hoe we als mensen in deze maatschappij veranderd zijn. We leven onszelf vooruit, we kunnen niet wachten en nemen snel een voorschot, maar als het zover is, dan verveelt het ons ook weer snel. Er wacht immers weer iets nieuws dat onze aandacht opeist. We leven minder geconcentreerd, meer versnipperd. Maar wat als we met die mallemolen niet meer kunnen meekomen? Wat als we helemaal niet zoveel moois en nieuws te verwachten hebben? Wat als onze verwachting beperkt blijft tot de dag van vandaag, de therapie van morgenmiddag, of de boterham van vanavond? Horen we er dan niet meer bij? Zijn we dan geen volledige mensen meer? Hebben we dan niks meer te willen? Het is pijnlijk als het leven ons een beetje buitenspel gezet heeft. “Waar heb ik dit aan verdiend?” is niet voor niets een veel gehoorde vraag. En het is soms gemakkelijk om te zeggen: je moet leren genieten van de kleine dingen. Maar het is helemaal niet gemakkelijk om dat aan te moeten horen. Want je wilt nog zoveel, en het lukt je niet meer. Een nieuw jaar is niet altijd een jaar vol nieuwe kansen en mogelijkheden. Daar mogen we niet zomaar aan voorbijgaan, terwijl we verder rennen naar het volgende opwindende moment in ons leven. Ik wens alle mensen, in de hoge versnelling én in de lage versnelling, dat we oog hebben voor elkaar, elkaars verdriet en worsteling verstaan en elkaar helpen om zoveel mogelijk mens te kunnen zijn. Aandacht is gelukkig niet op recept, maar los te verkrijgen, het hele jaar door. Ook in het nieuwe zorgpakket! Na jaren van breken en bouwen, sjorren en sjezen, zuchten en steunen, nadert de renovatie van ons huis zijn voltooiing. Sommigen hadden de moed al bijna opgegeven ooit bij leven en welzijn het eindresultaat te zien, terwijl anderen dagelijks nieuwsgierig de ontwikkelingen op de voet volgden.
De gesprekjes tijdens het soms lange wachten op de lift, met name op de begane grond, hadden tijdenlang bijna geen ander onderwerp. Je werd ook telkens met je neus op de feiten gedrukt. En vooral ook: met je oren. Soms werd er een blik van verstandhouding of een knipoog uitgewisseld. Dat was genoeg. Ik denk dat ik wel mag zeggen dat het mensen veel gekost heeft. Gemoedsrust, een stukje geestelijk welzijn. Slaap. Zenuwen. Je kon er ook niet zomaar aan ontsnappen. Frustratie, woede en onbegrip maakten geleidelijk aan plaats voor gelatenheid en onverschilligheid. Slechts een enkeling had de moed om te zeggen: ‘Wacht maar, tot het klaar is. Als de moeder gebaard heeft en haar kind in de armen houdt, denkt zij niet meer aan de pijn!’ Houd het maar eens vol! Van ouderen wordt vaak gezegd dat ze minder flexibel zijn, dat weet u natuurlijk, maar voor de manier waarop de bewoners met de overlast van de renovatie om zijn gegaan, neem ik diep mijn petje af. Dat mag ook wel eens gezegd zijn. Maar zijn we daarmee uitgerenoveerd? Nee, ik vrees van niet. De échte renovatie kan nu pas beginnen. Renovatie betekent letterlijk “vernieuwing”. De vernieuwing van een gebouw is enkel een voorwaarde om aan betere zorg te bouwen. Een noodzakelijke voorwaarde weliswaar, maar toch slechts een voorwaarde. Een middel, en geen doel in zichzelf. De échte vernieuwing moet komen uit de mensen de medewerkers, voor wie een vernieuwde en stimulerende omgeving een inspiratie kan zijn, om nog betere zorg te leveren. En wat verstaan we daaronder? Dat iedereen zijn taken nauwgezet uitvoert? Slechts ten dele. Betere zorg betekent: de mens zien in de cliënt, het verlangen horen in de vraag (of in het zwijgen), mét iemand zijn en niet alleen maar bíj iemand. Elke dag opnieuw, elk moment opnieuw. Dat vergt een vernieuwde houding. Een vernieuwde houding die past bij een vernieuwd huis. Wat een uitdaging! Vaak gebeurt het natuurlijk al, maar soms merk ik het ook bij mezef, dat je de taken ziet die voor je liggen, en minder de bewoners omwille van wie je die taken uitvoert. Die bewoners zijn immers het fundament van dit huis. Als we niet daarop bouwen, dan bouwen we op los zand. Om mezelf in de waan te laten dat ik gezond leef, neem ik hier in huis meestal de trap. Tijdens één van mijn zwerftochten door het trappenhuis zag ik enkele weken geleden opeens in mijn ooghoek iets bewegen. Het leek waarachtig wel of er iemand stond te zwaaien. Eerst meende ik nog dat mijn zintuigen me in de steek hadden gelaten, maar nee hoor. Door de ruiten van de huiskamer op een zekere afdeling zag ik een volwassen mens staan springen en met de armen staan wapperen voor een televisie-scherm. Serieus!
Mijn eerste reactie was er één van verontwaardiging. ‘Zijn we al zover gezonken in de zorg,’ zo somberde ik in mezelf, ‘dat we ouden van dagen als kleine kinderen moeten behandelen door ze bezig te houden met achterlijke computer-spelletjes?’ Ik dacht ogenblikkelijk aan mijn eigen woonkamer thuis, waar enkele enthousiast stuiterende kinderen ook verwoede pogingen hadden gedaan om mij van de lol van computer-games te overtuigen. Het was hen niet gelukt. Tot hun stomme verbazing pakte ik liever een boek. Misschien ligt het aan mij. Terug naar de huiskamer op die afdeling. Ik wilde dat fenomeen natuurlijk van dichterbij gadeslaan. De mensen hadden reuze lol, bleken zich opperbest te vermaken en er heerste een opgewonden stemming van vrolijke competitie. Bewoners moedigden elkaar aan en gaven elkaar complimentjes. Tegelijk zag ik hoe op andere momenten de nieuw gerenoveerde huiskamers vaak leeg blijven, of bevolkt door een enkele bewoonster, die vertwijfelt in het rond staart met een blik of zij de laatste mens op aarde is. Ik had het natuurlijk weer eens bij het verkeerde eind. De mens is niet alleen een homo sapiens, een denkende mens, maar vooral ook een homo ludens, een spelende mens. Veel mensen merken op dat er in huis vaak zo weinig contact is tussen bewoners onderling. De computer is in dit geval niet zozeer een middel om mensen koest te houden, zoals soms wel met kinderen gebeurt, maar een middel om te verbroederen en te verzusteren. En ja natuurlijk, zullen allerlei therapeuten zeggen, de beweging is goed, en de hersenen blijven aan de gang; ook niet verkeerd… Maar wat mij betreft is de grootste winst toch wel, dat mensen elkaar - door zo’n dom ding - weer weten te vinden, en echt met elkaar in contact zijn. Plezier hebben. Ik zal een spelcomputer dus nooit meer een dom ding noemen, het is een zegenrijk apparaat. Laat mijn kinderen maar niet horen dat ik dat gezegd heb. Op oude kerkhoven zie je wel eens de spreuk staan ‘Memento mori’. Dat wil zeggen ‘Gedenk te sterven’, oftewel ‘Mens, denk eraan dat je sterfelijk bent’. Nou is dat niet de meest opgewekte reclamspreuk, maar het is natuurlijk wel een diepe waarheid. Toch hoeven de meeste mensen daar niet attent op gemaakt te worden. Ouderdom komt vaker dan ons lief is met gebreken, en dat betekent dat ons lichaam ons vanzelf al met de neus op de feiten drukt.
Zeker zo begin november worden velen door dergelijke gevoelens beslopen. Het weer wordt guur en kan ons wat somber stemmen. Allerzielen, de herdenking van al onze lieve doden, valt natuurlijk niet voor niets in dit seizoen. De herfst zelf lijkt ons al te zeggen: alles is sterfelijk en vergankelijk. Het herdenken van de mensen die we verloren is belangrijk. Niet omdat we ons zo graag met de dood bezig houden, maar juist omdat we met ons leven bezig zijn. Terugkijken en koesteren wat je dierbaar is, was en blijft, draagt bij aan een positieve waardering voor het leven. Wie de rijkdom aan herinneringen die je gedurende je leven hebt opgebouwd, levend kan houden, die houdt zichzelf levend. Ons leven krijgt betekenis door de weg die we gegaan zijn. En de mensen die we op die weg hebben ontmoet. Als we in staat zijn om dat was ons altijd dierbaar geweest is, vast te houden, dan houden we onze eigen kern vast. De essentie van ons leven blijft dan overeind. En dan kunnen dingen daar omheen eventueel wegvallen. Dan blijven we toch wie we zijn. Wat dat betreft zou het veel beter zijn om te zeggen: ‘Gedenk te leven’. Want we vergeten zo vaak te leven. Te genieten van het moment. We hebben bijvoorbeeld spijt over vroeger, we maken ons zorgen over de toekomst, en vandaag ontglipt ons daardoor. ‘Mens, denk eraan dat je nu leeft!’ Onlangs las ik een mooie uitspraak. Hij luidt: De traditie eren is niet de as bewaren, maar het vuur brandend houden. Dat is herdenken. We vertellen de verhalen van mensen. Niet om hun leven vast te houden, maar om de inspiratie die van hen uitging verder te dragen. Voor nieuwe generaties, maar ook om zelf geestelijk op de been te blijven. |
Columns ZorgArchives
December 2022
Categories |